Maand: april 2018

Geschiedenis van villapark Trompenberg

Op woensdag 25 april 2018 organiseerden buurtverenigingen Trompenberg-Zuid en Trompenberg-Oost een gezamenlijke bijeenkomst met een lezing over de geschiedenis van hun wijk. Dat gebeurde in het MuziekCentrum voor de Omroep. Meer dan twee uur hingen meer dan 80 bezoekers aan de lippen van buurt-historicus Pieter Hoogenraad, die met woord en beeld een uitvoerig overzicht gaf van de historie. Daaraan voorafgaand gaf Meindert Tepper een kort inzicht in de geschiedenis van de plek waar we bijeenkwamen: de historische (en recent gerenoveerde) Studio 2. Zie de fotoreportage van de geslaagde bijeenkomst onderaan dit artikel.
Voor al diegenen die niet meer in de studio pasten, hier een overzicht van hetgeen Pieter vertelde. Klik op de foto voor een grotere afbeelding? (En dan weer op het pijltje ’terug’ voor de rest van de tekst).
Leestijd: ca. 25 minuten (en zeer geschikt voor een spreekbeurt…)

(Jubileum-uitgave De Trompenberger, februari 2013)
Door Pieter Hoogenraad

Toen een aantal bewoners 25 jaar geleden het initiatief nam tot de oprichting van de buurtvereniging Trompenberg-Oost, bestond de wijk Trompenberg al meer dan een eeuw. In 1875 besloten enkele lieden, van wie Jacobus Penn (1821 -1890) en Johan Fredericus van Hengel (1821 – 1892) de belangrijkste waren, namelijk tot de oprichting van de N.V. Herstellingsoord De Trompenberg. Zij kochten van de invloedrijke notaris Albertus Perk een terrein met een oppervlakte van 38 hectare aan de noordkant van het dorp Hilversum. Het was het gebied dat liep vanaf de ’s Gravelandseweg ter hoogte van het begin van de Trompenbergerweg tot aan de Doodweg. In het westen vormde de Bussumergrintweg de grens, in het oosten was dat de Hoge Naarderweg.

Gedreven artsen, gehaaide ontwikkelaars
Penn en Van Hengel waren beiden arts. Zij deelden hun onvrede over de slechte kwaliteit van de gezondheidszorg.
Van Hengel schreef een indrukwekkend boek over de gezondheidstoestand van de Hilversumse bevolking. Met veel compassie beschreef hij daarin de schrijnende toestand in het dorp waar mensen en dieren dicht op elkaar woonden. Vooral de aanwezigheid van mestvaalten en het ontbreken van gezuiverd water wees hij aan als de oorzaken van het hoge sterftecijfer onder de bevolking. Zijn beeltenis is nog steeds te zien aan de gevel van de apotheek op de hoek van de Kerkbrink en de Vaartweg.

Ook Penn ging de gebrekkige kwaliteit van de medische zorg ter harte. Tijdens zijn carrière zette hij zich met succes in voor de controle door de overheid op de gezondheidszorg.

Maar hun betrokkenheid als medici belemmerde de beide artsen niet om zich ook als handige projectontwikkelaars te profileren.

De opkomst van de villaparken
Het laatste kwart van de negentiende eeuw was een periode waarin de welvaart in Nederland voor grote delen van de bevolking toenam. Dat was te danken aan verbeteringen in de infrastructuur zoals het graven van het Noordzeekanaal en de Nieuwe Waterweg, de aanleg van spoorlijnen, de opkomst van de industrie en niet in de laatste plaats de winsten die in Nederlands-Indië werden gemaakt. In Nederland ontstond langzaam maar zeker een middenklasse die het zich kon veroorloven in een geriefelijke woning ‘op stand’ te wonen. In Engeland waren de villaparken waar luxueuze landhuizen stonden in een parkachtige omgeving populair als woonoorden voor de nieuwe elite. Die mode woei al snel over naar Nederland en plaatsen als Apeldoorn, Wassenaar, Heemstede en Nijmegen waren maar al te graag bereid hun medewerking te verlenen aan de ontwikkeling van villaparken op hun grondgebied. Zo deed ook de N.V. Herstellingsoord De Trompenberg haar inspiratie op voor een Hilversums villapark rond de Trompenberg.

Hilversum in de negentiende eeuw
Hilversum stond ten tijde van de oprichting van de N.V. aan de vooravond van een onstuimige groei. In 1874 was de spoorverbinding naar Amsterdam en Amersfoort feestelijk in gebruik genomen. De tijd van de trekschuit was voorgoed voorbij. Hilversum lag op een half uurtje treinen van Amsterdam en inwoners van de hoofdstad die het zich konden veroorloven besloten zich op de goedkope zandgronden van ‘t Gooi te vestigen. Dat betekende de instroom van een heel nieuwe bevolkingsgroep.
Hilversum was van oudsher een klein dorp op de onvruchtbare zandgronden van ‘t Gooi. De overwegend agrarische bevolking woonde in de boerderijen en landarbeidershuisjes die in het dorp stonden. De boeren weidden hun schapen op de heidegronden rond het dorp en hun koeien op de graslanden bij de Hilversumse Meent. Rond het dorp lagen de engen, de landbouwgronden waar vooral rogge, gerst en boekweit werden verbouwd.
Vanaf de zeventiende eeuw ontwikkelde zich een textielindustrie in Hilversum. Het dorp genoot een zekere faam op het gebied van het weven van wollen en koeharen tapijten en katoenen stoffen.

In de loop van de negentiende eeuw bestond er steeds minder behoefte aan de engen met hun schaarse opbrengst. Stukken daarvan werden verkocht en dat gold ook voor delen van de heidevelden in de omgeving. Aan de bestrate weg tussen ’s-Graveland en Soestdijk ontstonden buitenplaatsen zoals Heuvelhoeve (1834), Wisseloord (1835) en Lindenheuvel (1836).
Na de komst van het spoor vestigden zich er vooral rijke Amsterdammers die hun fortuin hadden gemaakt in Nederlands-Indië of in de opkomende vaderlandse economie. Mannen van stand zoals de oud-planter Christiaan van Lennep en de bankier Benjamin Blijdenstein gingen wonen in fraaie buitenplaatsen aan de ’s-Gravelandseweg. De Van Lenneplaan, de Blijdensteinlaan en niet te vergeten het Pinetum Blijdenstein met zijn internationaal bekende collectie coniferen herinneren daar nog aan.

De Trompenberg
De Trompenberg en omgeving lagen op zo’n tien minuten gaans van het dorp Hilversum. Het hooggelegen gebied was onbebouwd en was omgeven door dennenbossen. Het was dan ook niet verwonderlijk dat de Geneeskundige raad voor Noord-Holland dit terrein uitkoos voor zijn plannen voor een herstellingsoord. De Trompenberg met zijn hoogte van 27 m. boven N.A.P. maakt deel uit van de Utrechtse Heuvelrug die grofweg loopt van de Grebbeberg tot aan Muiderberg. Die heuvelrug werd gevormd tijdens de voorlaatste IJstijd, het Saalien, die van 238.000 tot 138.000 jaar geleden duurde. In die periode breidde de ijskap van de Scandinavische landen zich langzaam in alle richtingen uit. De ijskap, die een hoogte van wel 200 à 300 meter bereikte, schoof een grote hoeveelheid zand en stenen voor zich uit. Dat waren sedimenten die het ijs onderweg had meegenomen. Ook zaten daar stenen bij die afkomstig waren uit Scandinavië. Aan de gestage zuidwaartse beweging van de ijsmassa kwam een einde toen deze ‘t Gooi had bereikt. De zandmassa vormde de Utrechtse Heuvelrug en de bewoners daarvan zouden nog eeuwen later als zij in de bodem groeven op de Scandinavische zwerfkeien stuiten. De bekendste daarvan, de Hilversumse en de Amersfoortse kei, werden in triomf naar het centrum van de stad getransporteerd en zijn daar nog steeds te bewonderen.

Naamgever Cornelis Tromp
De Trompenberg dankt zijn naam aan Cornelis Tromp (1629-1691), de eigenaar van de buitenplaats De Trompenburgh in ’s-Graveland. Tromp was één van Nederlands belangrijkste vlootvoogden. Na Michiel Adriaensen de Ruyter en zijn vader Maarten Harpertsz. Tromp (Bestevaer) staat hij op de derde plaats in de rangorde van de roemvolle admiraals in de Gouden Eeuw. Cornelis Tromp was geen gemakkelijk mens. Regelmatig kwam hij als aanhanger van de latere stadhouder Willem III in aanvaring met raadpensionaris Johan de Witt. Ook tussen hem en De Ruyter, die als staatsgezinde vlootvoogd goed met De Witt kon opschieten, boterde het niet. Nadat Tromp tijdens de Tweedaagse Zeeslag tegen de Engelsen (1666) tegen alle orders in was weggevaren, werd hij op non-actief gesteld. Hij trok zich terug op de buitenplaats De Trompenburgh. Daar woonde hij in de zomermaanden met zijn gezin en ontving belangrijke gasten.

Tromp wandelde graag van zijn woning naar de Trompenberg, het hoogste punt in ‘t Gooi. Die berg werd toen nog Hoge Dreuvik genoemd. Vermoed wordt dat die naam ‘droevige plaats’ betekent en betrekking heeft op een daar vroeger gelegen buurtschap, die de bewoners al in de Middeleeuwen hadden verlaten. Een andere verklaring is dat de naam is afgeleid van twee woorden uit het Middelnederlands, druve (drift) en wike (schuilplaats), en zoveel betekent als hooggelegen schuilplaats voor drijvers van vee. Vanaf de berg kon Tromp bij helder weer de schepen op de Zuiderzee zien varen. De Trompenberg was toen nog aanmerkelijk hoger en er was nog geen bebouwing of begroeiing die het uitzicht belemmerde.

Zowel de berg als de omgeving bestond uit woeste grond. Het Spanderswoud zou pas in het begin van de negentiende eeuw worden aangelegd. Tromp kreeg toestemming om een paar bomen op de top van de berg te planten, zodat hij in de schaduw kon zitten.

Herstel van kwalen: “Heilzaam luchtgenot”
Begin 1874 besloot de Geneeskundige raad voor Noord-Holland tot het instellen van een commissie die de mogelijkheden moest onderzoeken om in de provincie een locatie aan te wijzen voor de realisatie van een herstellingsoord. De raad overwoog dat er in landen als Duitsland, Zwitserland, Frankrijk en Italië op heilzame plekken een Kurort of Heilanstalt tot ontwikkeling was gekomen waar patiënten konden herstellen van hun kwalen. Hoewel het klimaat in Nederland daarvoor wellicht minder gunstig was dan in de zuidelijker gelegen landen, verwachtte de raad dat er ook in ons land plaatsen waren waar een ‘heilzaam luchtgenot’ aan genezing zou bijdragen. Een bijkomend voordeel was dat patiënten dan niet meer een dure reis naar het buitenland behoefden te maken. De commissie bracht reeds in het najaar van 1874 haar rapport uit. Daarin wees zij het terrein van de Trompenberg in Hilversum aan als de in alle opzichten meest geschikte locatie voor een vaderlands herstellingsoord. De commissie had al gesproken met de eigenaar, Albertus Perk, die bereid was het terrein voor een redelijke prijs van de hand te doen. De commissieleden waren zo overtuigd van hun keuze dat zij zelfs al hadden nagedacht over de meest geschikte plaats voor een pension en voor villa’s. De raad wees een aantal lieden aan om te zorgen voor de oprichting van een N.V. die het herstellingsoord moest gaan ontwikkelen.

“Kurort” of ontwikkelingsmaatschappij?
Op 6 februari 1875 werd de N.V. Herstellingsoord De Trompenberg opgericht met een aandelenkapitaal van 500.000 gulden. Behalve Penn en Van Hengel behoorde ook prins Willem Frederik Hendrik, de broer van koning Willem III, tot de aandeelhouders. De N.V. werd geleid door een tweekoppige directie waartoe Jacobus Penn tot zijn dood in 1890 behoorde. De doelstelling van het bedrijf was ‘het stichten van een herstellingsoord, door het aanleggen van terreinen, de aanbouw en de bevordering van aanbouw van hygiënisch goed ingerigte logementen, pensions, villa’s en andere inrigtingen’. Dat klonk mooi maar op den duur fungeerde de N.V. vooral als een ontwikkelingsmaatschappij. De vennootschap liet voor de inrichting van het terrein dat zij in eigendom kreeg een tekening maken. Het was een ontwerp in de populaire Engelse landschapsstijl met gebogen wegen en onverwachte uitzichten. Die wegen ontsloten de kavels die vervolgens aan particulieren werden uitgegeven.

Strenge voorwaarden
De kopers moesten aan een aantal voorwaarden voldoen. De tekeningen en bestekken van de te bouwen huizen moesten vooraf worden goedgekeurd door de N.V. Ook mochten er geen tapperijen, fabrieken, of andere hinder veroorzakende bedrijven worden gevestigd. Mestvaalten of vuilnishopen waren eveneens verboden. In sommige eigendomsakten van de huidige bewoners zijn deze bepalingen nog terug te vinden. Naast de verkoop van grond lieten de ontwikkelaars zelf een aantal villa’s bouwen die vervolgens werden verhuurd. Zo ontwikkelde zich uit het herstellingsoord het villapark Trompenberg, dat zich met zijn grandeur kon meten met de andere luxueuze woonoorden die in die tijd in Nederland het licht zagen.

Kurhaus: 20 kamers en 1 bad…
Boven op de Trompenberg liet de N.V. in 1875 het Paviljoen bouwen dat drie jaar later werd uitgebreid met een buitensociëteit. Beide werden geëxploiteerd door de Vereeniging Hilversum. Deze had tot doel het bevorderen van ‘gezellig verkeer, degelijke uitspanningen en sommige hier nog gemiste gerieflijkheden’. Van Hengel was één van de directeuren. In 1896 kwam de sociëteit in handen van de eigenaar van Het Hof van Holland die het de naam Kurhaus Trompenberg gaf. Een bedrieglijke naam want het Kurhaus zou nooit de functie van kuuroord krijgen. Het was een hotel met twintig kamers waar de gasten tot rust konden komen en genieten van de frisse lucht. Het Kurhaus telde maar één badkamer.

In de tuin lagen tennisbanen en er stond een theekoepel waarvandaan men een prachtig uitzicht had. Ook was er een muziektent waar regelmatig druk bezochte muziekuitvoeringen werden gegeven. In 1923 werd het Kurhaus afgebroken. Het enige wat nog over is van het complex is de bosrijke groenstrook tussen de Christiaan de Wetlaan en de Krugerweg, die vroeger deel uitmaakte van de tuin. Op het terrein van het vroegere Kurhaus verrezen woningen. Soms stuiten de bewoners van die huizen bij het spitten in hun tuin nog wel eens op het gravel van de vroegere tennisbaan. De Koepelweg, die vroeger uitkwam op de theekoepel, dankt zijn naam aan het eertijds fameuze uitkijkpunt.

Van Palace Hotel naar Residence
Lager op de berg, aan de Tromplaan, lieten de bestuurders van de vennootschap het Pension De Trompenberg bouwen. Het was een ontwerp van architect Isaac Gosschalk, die ook verantwoordelijk was voor Villa Erica (de huidige bibliotheek) aan de ’s- Gravelandseweg. In het pension, dat in 1876 werd geopend, logeerden vooral in het begin veel gasten met medische aandoeningen. Het pension werd later omgedoopt tot Palace Hotel.
Het telde vijftig kamers en drie badkamers. Het straalde grandeur uit en het werd al spoedig populair bij de Hilversummers die daar hun bruiloften en partijen vierden. In 1963 werd het hotel afgebroken om in de jaren zeventig plaats te maken voor het appartementencomplex van de Palace Residence. De goede bereikbaarheid van de Trompenberg was een belangrijk punt bij de marketing van het villapark. De vennootschap subsidieerde daarom jaarlijks met een bedrag van 300 gulden de paardentram die vanaf 1882 van het Hilversumse station naar ’s- Graveland reed. De tram reed over de ’s-Gravelandseweg en had een halte ter hoogte van het hotel aan de Tromplaan.

Herstellingsoord van Witte Kruis
Naast zijn activiteiten als directeur van de vennootschap bleef Penn met Van Hengel oog houden voor de verbetering van de gezondheidsvoorzieningen. In hetzelfde jaar als de N.V. richtten zij de Provinciale Noord-Hollandse Vereeniging het Witte Kruis op. Het was de eerste kruisvereniging van Nederland. De doelstelling van de vereniging was te trachten ‘ook in vredestijd de ellenden des levens te lenigen’. Het Witte Kruis kocht aan de noordkant van het park een villa met omliggende terreinen van de N.V. om daar het Herstellingsoord Heideheuvel voor meisjes en vrouwen te stichten. Architect was de populaire Hilversumse architect Jan de Groot, die het ontwerp van veel van de elegante witte villa’s in de Boombergwijk op zijn naam had staan. De Groot ontwierp Villa Heideheuvel in neogotische stijl met invloeden van Moorse stijlelementen. In de tuin van de villa stonden huisjes en lighallen waar tuberculosepatiënten in de zon konden genezen. Het gebouw, waaraan in de loop der tijd veel is verbouwd, maakt nu onderdeel uit van het Mediapark. De plannen om niet ver van Heideheuvel een crematorium te bouwen haalden het niet. Architect Abraham Salm, die ook het koetshuis aan de ’s-Gravelandseweg 144 ontwierp (nu in gebruik als de Kapel van de Vrijzinnige geloofsgemeenschap) maakte daar een ontwerp voor. Het werd echter nooit uitgevoerd.

Trompenberg als heilzame omgeving?
De N.V. verkocht de Trompenberg als een oord dat niet alleen op korte afstand van Amsterdam was gelegen maar waar het ook – dankzij de frisse lucht – goed toeven was. De N.V. maakte daarbij handig gebruik van het misnoegen van veel Amsterdammers over de stank die vooral zomers over de stad hing. De fameuze grachten van de hoofdstad fungeerden in de negentiende eeuw als open riolen en werden nog niet, zoals thans, dagelijks doorgespoeld.
Om rijke Amsterdammers te verleiden in Hilversum te komen wonen propageerde de N.V. dat wonen op de Trompenberg goed was voor je gezondheid. De ontwikkelaars gingen zelfs zo ver dat zij ‘t Gooi vergeleken met het Zwitserse Davos. Tuberculosepatiënten die zich dat konden veroorloven, reisden in die tijd naar dat oord om in de Alpen van deze toen nog levensbedreigende ziekte te genezen.

Dr. Duparc: “Dorado van de dood”
Dat ging enkele collega-artsen te ver. Dr. H.M. Duparc klom in de pen en toonde in juni 1877 in een artikel in de Amsterdamsche Courant aan de hand van de sterftecijfers van longteringlijders aan dat Hilversum en de Trompenberg voor de lijders aan deze ziekte een ‘Dorado van de dood’ waren. Ook J.G.J.J. Mol, geneesheer te Hilversum en duidelijk geen vriend van Penn en Van Hengel, zag helemaal niets in het herstellingsoord op de Trompenberg en suggereerde dat de N.V. behalve een hygiënisch ook een financieel doel nastreefde. Hij wond zich daar zelfs zo over op, dat hij een boekje het licht liet zien. Daarin toonde de geneesheer met tal van argumenten aan dat de Trompenberg uit medischhygiënisch oogpunt geen enkele bijdrage leverde aan de volksgezondheid. In tegendeel, waar de Alpenlucht van Davos heilzaam was voor de longen van de patiënten die aan TBC leden, kon je in ‘t Gooi ’s winters maar beter binnen blijven als daar weer eens de noordwesterstorm woei. ‘Waar de een zijn illusie bevredigd ziet in een prachtige woning, daar zal de ander de laatste woning vinden, namelijk van zes planken’, zo voorspelde dokter Mol.

Dr. Penn: “Al vanaf de eerste dag voelt men zich beter”…
Penn voelde zich genoodzaakt op die kritiek te reageren. Hij vergeleek de sterftecijfers van de longteringlijders in Amsterdam met die van Hilversum en concludeerde dat de situatie in de hoofdstad vele malen erger was dan die in het dorp in het Gooi. Bovendien lag de Trompenberg op flinke afstand van de kom van Hilversum met zijn (inderdaad) ongezonde omgeving. De directie van de N.V. moest zich ook verdedigen tegen de aantijging dat er zieken werden geweigerd in het pension De Trompenberg en dat daar vooral gezonde gasten logeerden. De bestuurders betoogden in reactie daarop dat het niet verstandig was patiënten die leden aan een besmettelijke ziekte in het pension toe te laten. Het opnemen van mensen die leden aan epilepsie, drankzucht of die krankzinnig waren zou bovendien niet bijdragen aan de gewenste heilzame omgeving. Die patiënten werden daarom niet toegelaten. In het jaarverslag 1879 constateerde de directie dat het goed ging met N.V. Mensen die thuis langdurig ziek waren, begonnen zich al vanaf de eerste dag in het herstellingsoord beter te voelen.

Heren en dames van de toenmalige elite
Ondanks de kritiek van Duparc en Mol ontstond er al spoedig veel belangstelling om te gaan wonen op de Trompenberg. In 1880 kon de N.V. een dividend van vier procent aan haar aandeelhouders uitkeren. Dat percentage zou in de jaren daarop steeds variëren tussen de drie en de vijf procent. Notaris Albertus Perk hield in een schriftje nauwkeurig bij aan wie de percelen werden uitgegeven. In de eerste vijfentwintig jaar van het bestaan van de N.V. vonden niet minder dan 85 grondtransacties plaats. Die betroffen de verkoop van percelen, grondruilingen en transacties met de gemeente in verband met de wegen in het gebied. In totaal waren er zo’n vijftig personen of instellingen die een of meer percelen op de Trompenberg verwierven. De bewoners van het eerste uur vormden een mengelmoes van ondernemers, bankiers, oud-militairen en een hoogleraar. Het waren heren maar ook dames afkomstig uit de toenmalige elite.

De percelen aan de zuidkant van de wijk, tussen de Tromplaan en de Bussumergrintweg, waren het bescheidenst in omvang. Veel van de fraaie witte villa’s die de trotse eigenaren daar lieten bouwen kunnen nog steeds worden bewonderd. Zij staan tegenover de plek waar destijds het Pension Trompenberg (later Palace Hotel) zijn gasten ontving. Meer naar het noorden, richting Spanderswoud, werden de percelen groter en de huizen die daarop verrezen rianter. Helaas hebben slechts enkele van die landhuizen de economische ups and downs en het krijgsgeweld van de roerige twintigste eeuw doorstaan.

Villa Berkheide aan de Van Hengellaan 2 is een van de oudst overgebleven villa’s in de Trompenberg. Het pand werd in 1882 gebouwd in de eclectische stijl naar het ontwerp van architect E. Verschuyl. Opdrachtgever was B. Heldring, directeur van de Nederlandse Handelsmaatschappij en lange tijd voorzitter van de prestigieuze Amsterdamse Kamer van Koophandel.
Zijn overbuurman was E.M. Ostwalt, die zich eigenaar mocht noemen van vrijwel de gehele ovaal tussen de Jacobus Pennweg, de Witte Kruislaan en de Van Hengellaan. Het landhuis dat deze Amsterdamse zakenman daar in 1898 naar een ontwerp van architect Eduard Cuypers liet bouwen aan de Witte Kruislaan 6 met zijn oprijlaan en uitgestrekte tuin is de enige plek in de buurt die nog een indruk geeft hoe de Trompenberg er destijds uitzag. De tuin van Villa Ostwalt, of Villa Lommerrijk zoals deze thans wordt genoemd, met zijn waterpartijen en bruggetjes liet Ostwalt ontwerpen door landschapsarchitect D.F. Tersteeg, die ook de schetsen maakte voor het rosarium in de Boombergwijk.

Het waren niet de minste architecten die de nieuwe bewoners van de Trompenberg in de arm namen. H.P. Berlage, die internationaal faam verwierf met zijn ontwerp voor de koopmansbeurs in Amsterdam, tekende voor twee villa’s in de wijk. Een daarvan, Villa Zonneheuvel (thans Villa Hoogerheide) aan de Ceintuurbaan 2, herbergt nu de kinderopvang van Koningskinderen. Het pand werd in 1894 gebouwd voor de weduwe W.H. Hubrecht.
In datzelfde jaar verrees verderop aan de Ceintuurbaan op de hoek van de Akkerweg een tweede villa van de hand van de Amsterdamse bouwmeester. Deze keer waren Cornelis Cruys en zijn van oorsprong Duitse vrouw Emily Henn de opdrachtgevers. Na hun overlijden kreeg de villa een andere bestemming en werd verbouwd tot het Rusthuis De Wijde Blik. In 1961 werd deze schepping van Berlage afgebroken.
De bungalow die daar vervolgens verrees droeg lange tijd de naam De Wijde Blik en herinnerde daarmee aan het vroegere rusthuis.

Ook bekende architecten als I. Gosschalk, die de nog bestaande Villa Buen Retiro aan de Trompenbergerweg 6 voor zijn vader dr. H.H. Gosschalk ontwierp, J.W. Hanrath met de Villa Klein Trompenberg (later weeshuis d’Oranjeappel) aan de Jacobus Pennweg (bij het bombardement in december 1944 verwoest) en A. Salm met zijn woonhuis Beau Regard op de hoek van de Jacobus Pennweg en de Koepelweg (na de oorlog gesloopt) droegen een steentje bij aan de grandeur van het gebied.

Meest luxueuse villapark….
Zo verrees in de periode 1880-1900 op de Hilversumse Trompenberg een villapark dat tot de fraaiste en meest luxueuze van Nederland behoorde. Langs de lommerrijke lanen met hun zachte curven stonden statige eiken en beuken, soms wel twee rijen dik. In die boomrijke omgeving woonde de vaderlandse elite in statige panden met prachtige tuinen die werden onderhouden door een leger van tuinlieden. In diezelfde periode begon ook de ontwikkeling van de Boomberg, het Kannisheuvelpark, het Nimrodpark en het Diergaardepark, die nu tezamen met de Trompenberg het Noordwestelijk Villagebied van Hilversum vormen. Het was een rijkdom die in schril contrast stond met de armoede in de minder geprivilegieerde buurten van Hilversum. Een armoede waarover een van de initiatiefnemers van de Trompenberg, J.F. van Hengel, enkele decennia eerder zo betrokken had geschreven.

De verrommeling van het villapark
Erg lang zou het villapark als woonoord voor de bovenlaag niet bestaan. De economische crisis van 1929 trof ook de Trompenberg hard. Als gevolg van de malaise, het verhuizen of overlijden van de bewoners kwamen veel villa’s te koop te staan. De nieuwe generatie toonde echter weinig belangstelling voor de ‘kasten van huizen’ waarvan het onderhoud forse bedragen vergde. Veel van de panden werden daarom gekocht door ontwikkelaars die de monumentale villa’s lieten afbreken, de grond verkavelden en daarop nieuwe huizen bouwden. Dat waren doorgaans villa’s, bungalows of twee-onder-een-kaphuizen maar van veel bescheidener afmetingen. Dat proces werd tot laat in de twintigste eeuw voortgezet. Ook het Kurhaus en het Palace Hotel, die nog herinnerden aan de opzet van de wijk als herstellingsoord, vielen zoals reeds vermeld onder de slopershamer. De Trompenberg kreeg zo zijn huidige aanzicht. Hij werd van villapark tot villawijk. In plaats van landhuizen met kort geschoren gazonnen omzoomd door hoge rododendrons bood de wijk nu de aanblik van degelijke huizen met voortuintjes uit de jaren dertig en de naoorlogse periode. Na de elite van het fin de siècle bewoonde nu gegoede middenklasse de Trompenberg: hogere functionarissen van Gooise of Amsterdamse bedrijven en instellingen.

Duitsers nemen Trompenberg in bezit
In 1942 besloot de Duitse bezettingsmacht het Nederlandse hoofdkwartier van de Wehrmacht te verplaatsen van Den Haag naar Hilversum. Generaal F.C. Christiansen en zijn directe staf vestigden zich aanvankelijk in het Raadhuis maar in 1944 verhuisden de Duitsers naar de Trompenberg. De belangrijkste onderdelen van de staf werden ondergebracht in een bunker aan de Rossinilaan, die was gebouwd op het terrein dat had toebehoord aan de S.A. Rudelsheimstichting, een organisatie voor de opvang van joodse gehandicapte kinderen. Grote delen van de Trompenberg, het Kannesheuvelpark en het Nimrodpark werden Sperrgebiet: Zitadelle Hilversum. De bewoners van deze wijken kregen twee keer vierentwintig uur de tijd om hun boeltje te pakken en elders bij familie of vrienden onderdak te vinden. In de woningen die zo in beslag werden genomen trokken de Duitse stafofficieren. Hoe mooier het huis des te hoger de rang van de nieuwe bewoner. Nog lang na het einde van de oorlog vonden de bewoners van sommige van deze huizen overblijfselen uit die tijd. Die varieerden van een brandkast tot sigarettenpakjes, oude kranten of een portret van een hoge Duitse generaal. Bij de ingangen tot het Sperrgebiet verrezen slagbomen waar bezoekers hun Ausweiss moesten tonen. De slagboom op de Ceintuurbaan werd bewaakt door twee Duitse soldaten die in hun vorig leven circusartiest waren geweest. Als ze zich onbespied waanden door hun superieuren gebruikten ze hun slagboom als evenwichtsbalk om daar nostalgische circustoeren uit te halen.

Kaart gemaakt door verzet voor geallieerden

Bombardementen op Trompenberg
De Duitsers deden er alles aan de indruk te wekken dat de wijk nog steeds werd bewoond. Zij verplaatsten dagelijks de auto’s die de bewoners hadden moeten achterlaten en hingen zelfs wasgoed op. Vanuit de lucht moest het daardoor lijken alsof er niets was veranderd. Dankzij de activiteiten van de Hilversumse verzetsgroep Albrecht waren de Geallieerden echter goed op de hoogte van de aanwezigheid van Christiansen en zijn staf. Zijn hoofdkwartier en de conferenties die hier regelmatig werden gehouden met topfiguren uit het Duitse leger en de Nazipartij waren aanleiding voor de Royal Air Force om een tweetal bombardementen uit te voeren. Het eerste vond plaats op 29 december 1944 en trof vooral het gebied rond de watertoren. Daarbij kwamen zeven mensen om het leven onder wie een baby.

De watertoren werd beschadigd evenals het garagebedrijf Murk aan de Jacobus Pennweg en een aantal huizen in de omgeving. Vijf daarvan waren zo ernstig getroffen dat ze moesten worden afgebroken. Het tweede bombardement op 20 maart 1945, was geconcentreerd op de bunker aan de Rossinilaan en directe omgeving. De ravage en het aantal slachtoffers onder de Duitse militairen was groot. Er werden echter geen doelen in de Trompenberg getroffen.

De aanleg van de buitenring
Tot het bombardement van 1944 was de Godelindeweg een rustiek weggetje. Aan de zuidzijde stonden de karakteristieke witte vakwerkvilla’s van de architecten Kloppers en De Jong, die daar rond 1895 waren gebouwd. Ook nu nog vormen zij een contrast met de bakstenen huizen aan de overkant, die daar na de sloop van de villa van prof. J. van Rees aan de Ceintuurbaan 1 verrezen. De weg liep ter hoogte van de watertoren dood op de T-kruising met de Jacobus Pennweg. Vroeger lag daarachter het Kurhaus maar na de afbraak van dit complex waren daar woningen verrezen. Drie van deze huizen, Jacobus Pennweg 15, 17 en 19 waren bij het bombardement zo ernstig beschadigd dat ze moesten worden afgebroken. Aan het einde van de Godelindeweg ontstond daardoor een gat in de bebouwing. Die opening bood de gemeente de mogelijkheid een oude wens in vervulling te doen gaan, namelijk het doortrekken van de Godelindeweg naar de Krugerweg. Op die manier kon een verbinding tot stand worden gebracht van de Johan Gerardtsweg, via de Insulindelaan, de Godelindeweg, de Krugerweg en de Bussumergrintweg naar de Geert van Mesdagweg. Of in stedenbouwkundige termen: er kon een noordelijke tangent worden gecreëerd die een oplossing bood voor de toenemende verkeerscongestie in het centrum van de stad. De groei van het vroegere boerendorp tot een stad die in 1958 haar honderdduizendste inwoner verwelkomde, had in combinatie met de gestegen welvaart namelijk een forse toename van het autoverkeer met zich meegebracht.

Trompenberg-Oost of toch -Noord?
De aanleg van het noordelijke deel van de buitenring, zoals deze verbinding thans wordt genoemd, betekende een drastische ingreep in de structuur van de Trompenberg. De ring, waarover nu dagelijks meer dan 20.000 voertuigen rijden, vormt zowel een fysieke als een psychologische barrière tussen het zuidelijke en het noordelijke deel van de Trompenberg. Dat bleek eens te meer, toen de oprichters van onze buurtvereniging hun vereniging 25 jaar geleden ‘Trompenberg-Oost’ doopten in plaats van het historisch correctere ‘Trompenberg-Noord’. Zij overwogen nimmer het gedeelte van de Trompenberg aan de zuidkant van de buitenring bij de nieuwe vereniging te betrekken. Daar was overigens al eerder de vereniging Wijkoverlegorgaan Hoge Dreuvik opgericht die zijn naam later zou wijzigen in Trompenberg- Zuid.

Woningnood: uitbreiden of ‘inbreien’?
De woningnood, waardoor vooral jongeren moeilijk aan woonruimte konden komen, leidde in de jaren zeventig tot grootschalige en vaak ook gewelddadige protesten. Die vonden hun hoogtepunt in de rellen onder de kreet ‘Geen woning, geen kroning’ tijdens de troonswisseling in 1980. Als gevolg daarvan was in die tijd het voorzien in de woningbehoefte een van de belangrijkste prioriteiten voor het Hilversumse gemeentebestuur. Door de ligging van de stad te midden van beschermde natuurgebieden waren de uitbreidingsmogelijkheden echter beperkt. Burgemeester en wethouders lieten daarom voor hun woningbouwplannen het oog vallen op de villawijken met hun extensieve bebouwing. Als gevolg daarvan sneuvelden ondanks de protesten van de buurtbewoners veel oude landhuizen onder de slopershamer om plaats te maken voor rijtjeshuizen of appartementengebouwen. De complexen aan de Van der Lindenlaan en de Heuvellaan in de Boombergwijk uit de jaren tachtig zijn daar voorbeelden van.

Dan maar het Heksenweitje
Op de Trompenberg waren de meeste villa’s inmiddels afgebroken, zodat er weinig mogelijkheden meer bestonden tot ‘verdichting’ van de bebouwing. Dat gebeurde alleen op het terrein van het voormalige Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut Politie (LSOP) aan de Van Hengellaan en het Nieuw Lyceum, dat in de jaren negentig werd opgeheven om plaats te maken voor de woningen van het Vivaldipark. De enige plek die nog onbebouwd was gebleven was het Heksenweitje, een gedeelte van de vroegere Oude Eng tussen de Hoge Naarderweg en het Mediapark (toen nog Omroepkwartier geheten). De plannenmakers van de gemeente schrokken er niet voor terug daar 250 woningen in de sociale sector te projecteren.
De ontsluiting was gedacht via een weg over de kinderboerderij. De aankondiging van deze plannen leidde in de zomer van 1988 tot de oprichting van de Buurtvereniging Trompenberg- Oost. Gesteund door de buurtbewoners verzette deze vereniging zich met succes tegen de woningbouwplannen. Ook de latere plannen om het Heksenweitje te benutten voor een uitbreiding van het Mediapark kwamen dankzij de acties van de buurtvereniging niet verder dan de tekentafel.

Beschermd stadsgezicht
Eind jaren negentig trad er een wijziging op in de visie van de gemeente op de villawijken. Op verzoek van de provincie Noord-Holland en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg stelde de gemeente het rapport Noordwestelijk Villagebied Hilversum –  Cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting op. Daarin werd geconstateerd dat het villagebied gezien de betekenis voor zowel de lokale als de nationale cultuurhistorie voor bescherming in aanmerking kwam. Deze bescherming kreeg in 2007 zijn beslag door het van kracht worden van het nieuwe bestemmingsplan voor het Noordwestelijk Villagebied en de aanwijzing van dit gebied, waartoe ook de wijk Trompenberg behoorde, als beschermd stadsgezicht.

Heksenweitje ‘Groene Vinger’
De snode plannen van de gemeente hadden ook een positieve kant. Het gezamenlijke verzet daartegen schiep namelijk een band tussen de buurtbewoners. Die leerden elkaar beter kennen tijdens de protestvergaderingen en de inspraakbijeenkomsten. Samen staken zij de handen uit de mouwen tijdens hooiactiviteiten in het kader van het ecologisch beheer van het Heksenweitje. En na afloop wisselden zij tijdens de borrel onder het genot van een hapje en drankje hun ervaringen uit als bewoner van de wijk. Inmiddels is het Heksenweitje als ‘groene vinger’ opgenomen in het structuurplan van de gemeente, zodat in ieder geval voorlopig niet meer hoeft te worden gevreesd voor een nieuwe aanslag door de gemeente op dit natuurgebied.

Literatuur:
– Haan, James de, Gooise Villaparken. Ontwikkeling van het buitenwonen in het Gooi tussen 1874 en 1940 (Haarlem 1990).
– Hengel, J.F. van, Geneeskundige plaatsbeschrijving van het Gooiland (’s-Gravenhage 1875).
– Jongh, Th.J. de, ‘Bombardementen op de wijk Trompenberg’ in Eigen Perk 2 (1993).
– Koenders, Annette, Hilversum. Architectuur en stedenbouw 1850-1940 (Zwolle 2001).
– Mol, J.G.J.J., Hilversum en de Trompenberg als herstellingsoord, uit een medischhygienisch en sociaal oogpunt beschouwd (Utrecht 1876).
– Monumentencommissie gemeente Hilversum, Monumenten in Hilversum. Deelgebied 12. Omgeving “Trompenberg” (Hilversum 1989).
– Prud’homme van Reine, Ronald, Zeehelden (Amsterdam 2005).
– Schuyt, Bram van der, en Ineke de Ronde, De ’s-Gravelandseweg en zijn bewoners (Hilversum 2005).
—————————————————————————————————-

 

Hoe gaat het met ons?

Bewoners van/in Trompenberg Oost wonen best mooi! Daar valt niets tegen in te brengen. Maar zijn ze ook gelukkig? Zien ze elkaar wel, achter die lange heggen langs die diepe tuinen? Zijn ze er voor elkaar wanneer dat nodig is?

 

Goeie vragen! Een kleine groep leerlingen van het gemeentelijk Gymnasium wil daar graag antwoord op geven. In het kader van hun aardrijkskunde lessen moeten zij onderzoek doen. En dat willen ze graag doen: naar de ‘sociale cohesie’, oftewel de maatschappelijke samenhang in buurten die we doorgaans alle goeds en geen problemen toedichten.

Het zou mooi zijn, als u meedoet. Voor de jonge onderzoekers – en voor elkaar: zo krijgen we inzicht in hoe we ‘samenhangen’ (nee, niet op dat bankje…)
De vragenlijst bestaat uit acht vragen en kost een klein minuutje om te voltooien. De enquête is anoniem, werkt op computer en telefoon, en de resultaten worden enkel voor het onderzoek gebruikt.
Hierbij de link: https://nl.surveymonkey.com/r/BBDW7QV

Doet u mee? Graag invullen voor maandag 16 april.
Bedankt!

 

Mogelijk gemaakt door WordPress & Thema door Anders Norén